Kunst en merkrecht
21 juni 2021Andy Warhol maakte in 1962 het wereldberoemde kunstwerk van een serie Campbell soepblikken. Hoewel dit kunstwerk zonder toestemming van Campbell werd gemaakt, reageerde de fabrikant hier niet negatief op. Sterker nog, Warhol kreeg bewondering voor zijn kunstwerk en een aantal blikken soep toegestuurd.
Dit is een positief voorbeeld van het gebruik van een merk in kunst. De realiteit is echter dat dit gebruik meestal voor discussie zorgt. Er is dan sprake van een botsing met aan de ene kant de vrijheid van meningsuiting van de kunstenaar en aan de andere kant het merkenrecht van de merkhouder. Het is interessant om dit spanningsveld onder de loep te nemen en te kijken naar de mogelijkheid en de wenselijkheid om de artistieke vrijheid te laten prevaleren boven het merkenrecht. Niet geheel onbelangrijk is of kunstenaars hierbij een commercieel oogmerk hebben.
Uit zowel de Merkenrichtlijn als uit de jurisprudentie blijkt dat het recht op vrije meningsuiting, en daarmee de artistieke vrijheid, een geldige reden kan vormen voor merkinbreuk. Zowel commercieel merkgebruik als niet-commercieel merkgebruik door derden kan in beginsel worden beschermd op grond van art. 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Benelux Gerechtshof heeft geoordeeld dat de mate van een commercieel karakter van belang is bij de belangenafweging. [1] De bescherming van commerciële uitingen is dus lager dan dat van niet-commerciële uitingen.
De parodie in het merkenrecht verdient hierbij ook enige aandacht. Een parodie is een nabootsing door middel van een bewerking ten opzichte van het origineel met als gevolg een humoristisch, kritisch, ironisch of spottend effect. Op deze manier kan een gevoelig onderwerp aan de kaak worden gesteld. Om deze reden vallen parodieën ook binnen het bereik van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op artistieke vrijheid.
Bij de belangenafweging speelt het doel van de parodie een belangrijke factor. Hierbij is het onderscheid tussen een parodie met een ideëel doel en een parodie met een commercieel doel wederom van belang voor de mate van bescherming. Een ideële parodie maakt gebruik van een merk om een statement te maken. Een voorbeeld van een ideële parodie in het merkenrecht komt voor in het vonnis ​De Staat der Nederlanden/Greenpeace​ waarin Greenpeace een spandoek op een overheidsgebouw plaatste. [1] Op het spandoek was het merk ‘DENK VOORUIT’ te zien, een voorlichtingscampagne van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Greenpeace plaatste dit spandoek in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006 om aandacht te trekken voor de potentiële gevaren van kernenergie en hiertegen te protesteren. Bij een zuiver commerciële parodie daarentegen wordt een merk slechts gebruikt om meer aandacht voor de uiting van de parodist te krijgen. In dit geval is er geen sprake van een maatschappelijk belang dat meespeelt of een kritische boodschap die wordt geuit.
De wenselijkheid van de artistieke vrijheid als geldige reden blijkt uit verschillende rechtvaardigingstheorieën. Een belangrijke theorie is die van de dialogische democratie van Rosemary Coombe. Deze theorie rechtvaardigt de vrijheid om de betekenis van merken te beïnvloeden. De maatschappij en consumenten spelen namelijk een rol bij het beïnvloeden van de betekenissen van merken. Een goed voorbeeld hiervan is het merk ‘Barbie’. Mattel, een Amerikaanse speelgoedfabrikant, is er lang mee bezig geweest om het imago van de Barbiepop op te bouwen. Hoewel de pop een populair stuk speelgoed is geworden, staat het merk ‘Barbie’ symbool voor dom blondje. Naast de rechtvaardigingstheorieën blijkt ook uit de jurisprudentie de wenselijkheid van de artistieke vrijheid als geldige reden voor merkinbreuk.
Heb jij nog vragen hierover? Neem gerust contact met ons op.
[1] Rb. Amsterdam 22 december 2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ5624, (Staat/Greenpeace).
[1] BenGH 14 oktober 2019, A 2018/1/08, ​(​Moët Hennessy/Cedric. Art).